De eerste Bewoners,
Flagellanten Volgens diverse archieven vestigden de eerste mensen zich rond het jaar 1291 in het veengebied achter Fulnaho(Vollenhove). Het waren Flagellanten die zich op aandringen van de Bisschop van Utrecht op een vaste plek vestigden. Deze kruisvaarders trokken in groepen door Europa terwijl ze elkaar en zichzelf met zwepen sloegen om boete te doen. Omdat criminelen, bedelaars en hoeren zich bij hen aansloten waren zij een doorn in het oog van de Katholieke Kerk. Vandaar ook het dringende verzoek van de Bisschop van Utrecht om te stoppen met zwerven. Hij bood hen een stuk grond aan om te gaan wonen en was zo in staat de orde te handhaven in zijn bisdom
Flagellanten
Zo’n 800 jaar geleden trokken Flagellanten door heel Europa. Deze kruisbroeders trokken rond in groepen. Met gescheurde kleren, zwart as op hun hoofd gesmeerd, trokken ze rond. Ze geselden zichzelf en elkaar, zongen klaagliederen en hielden boetepreken. Als een soort opwekkingsbeweging trokken de geselaars rond teneinde de toorn des hemels af te wenden. Zo gingen ze al boete doende door de landen. De aantrekkingskracht van deze boetelingen op onderstromingen in de maatschappij was groot. Zo was het dat ook criminelen, bedelaars en hoeren zich bij de rondtrekkende groepen aansloot. In historische literatuur wordt geschreven over de donkere kant van de zelfgezelaars, bijvoorbeeld door D Poort in het boekwerkje “De geselaars vanOotmarsum”. Moord en verkrachtingen waren misdaden die voor sommige deelnemers van deze groepen niet vreemd waren. Deze ‘ donkere kant’ van het bestaan van de flagellanten was voor deBisschop van Utrecht,Janvan Sierck een belangrijke reden om in te grijpen. Toen zich een groep flagellanten in het bisdom van Bisscchop van Sierck (Jan II was bisschop van 1291 – 1296) liet zien nam hij de beslissing hen te ‘diwngen’ zich op een vast plaats te vestigen. Op deze manier achtte hij zichzelf in stsaat om de orde in zijn bisdom te bewaren. Van Sierck wist hen te overtuigen met het offeren van een stuk veengebied achter Fulnaho (Vollenhove). De Rooms Katholieke kerk schonk rond 1290 een stuk grond aan de “Italiaanse zigeuners” wanneer zij hun rondtrekkende bestaan zouden opgeven. Elk jaar op 11 november dienden deze nieuwe bewoners van het gebied pacht af te dragen aan de bisschop. Vanwege deze datum werden de flagellanten vanaf toen SintMaartensluyden (Sint Maartensmannen) genoemd. De pacht werd naar alle waarschijnlijk voldaan met turf.
Onderstaand citaat komt van het Utrechts Archief en betreft de archief inventaris van de collectie Rijssenburg. Stukken betreffende de Twentse hofrechten en de door bisschop Jan van Sierck vastgestelde rechten en plichten van de zgn. Sint Maartensmannen in Giethoorn, (eind 13e eeuw)-1546. Afschriften, (18e eeuw)De horigheid van de SintMaartensluyden verplichtte hen, om onder elkander te trouwen. Dit om de horigheid te kunnen laten voortbestaan. Dit St. Maartensrecht heeft voortgeduurd tot 21 April 1624, toen deze in een Resolutie van Ridderschap en Steden is afgeschaft, tegen afkoop in geld of tegen betaling in boter of koren. Voor de informatie op deze pagina zijn diverse bronnen gebruikt: -Wikipedia -OVERZICHT OVER DE ONTWIKKELING VAN HET LAND VAN VOLLENHOVE Ir. J. NYSINGH
Hoe komen we aan de naam Giethoorn
De landstreek waartoe Giethoorn behoorde vóór 1170 maakte deel uit van een grote bosrijke wildernis. Dit blijkt onder andere uit een brief uit de 10e eeuw van Koning Otte de Grote aan de kerkvoogd Balderik. In die tijd was het gebied zo goed als onbewoond. Het was in die tijd zonder de toestemming van de bisschop verboden om te jagen op herten, beren, wilde geiten, zwijnen en ander wild, dat toentertijd nog volop in leven was in het gebied In 1170 vond de allerheiligenvloed plaats.
Een stormvloed die vanuit de Zuiderzee zo veel water over het land stuwde, dat grote delen van Nederland onder water kwamen testaan. De uitgestrekte bosrijke omgeving werd omver geworpen door de ziedende krachten van de zee. Het nieuwe landschap was ontstaan. Na de overstroming kreeg Nederland te maken met een periode van diepe armoede. Omdat er ook nog eens een mislukte oogst volgde in de jaren na de ramp, kwam de daarop volgende periode van vruchtbaarheid van zowel land, mens als dier als een godsgeschenk.